|
Uit: Het Nieuwe
Testament, Johannes 6, de verzen 22 - 59 Het brood des levens
Den volgenden dag zag de schare, die aan de andere zijde van de zee stond,
dat daar geen ander scheepje was geweest dan één, en dat Jezus niet
met zijn discipelen in dit schip gegaan was, maar dat zijn discipelen alleen waren
weggevaren. Doch
er kwamen andere scheepjes uit Tiberias bij de plaats, waar zij het brood gegeten
hadden, nadat de Here gedankt had. Toen dan de schare zag, dat Jezus daar niet
was en ook zijn discipelen niet, gingen ook zij in de scheepjes en kwamen te Kapérnaüm
om Jezus te zoeken. En toen zij Hem aan den overkant der zee vonden,
zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen?
Jezus antwoordde hun en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, gij zoekt Mij,
niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt
en verzadigd zijt. Werkt,
niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige
leven, welke de Zoon des mensen u geven zal; want op Hem heeft God, de Vader,
zijn zegel gedrukt. Zij zeiden dan tot Hem: Wat moeten wij
doen, opdat wij de werken Gods mogen werken? Jezus antwoordde
en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, dien Hij
gezonden heeft. Zij zeiden dan tot Hem: Wat voor teken doet
Gij dan, opdat wij mogen zien en U geloven? Wat voor werk doet Gij? Onze vaderen
hebben het manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven is: Brood uit den hemel
gaf Hij hun te eten. Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar,
Ik zeg u, niet Mozes heeft u het brood uit den hemel gegeven, maar mijn Vader
geeft u het ware brood uit den hemel; want dát is het brood Gods, dat uit
den hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft. Zij zeiden
dan tot Hem: Here, geef ons altijd dit brood. Jezus zeide
tot hen: Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren,
en wie In Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten. Maar Ik heb u gezegd, dat gij niet
gelooft, ook al hebt gij Mij gezien. Alles
wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins
uitwerpen. Want Ik ben van den hemel nedergedaald, niet om mijn wil te doen, maar
den wil van Hem, die Mij gezonden heeft. En
dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven
heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekken ten jongsten dagen. Want dit
is de wil mijns Vaders, dat een ieder, die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft,
eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. De
Joden dan morden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het brood dat uit den
hemel nedergedaald is, en zij zeiden: Is dit niet Jezus, de zoon van
Jozef, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Hij nu: Ik ben uit den hemel
nedergedaald? Jezus antwoordde en zeide tot hen: Mort niet
onder elkander. Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft,
hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Er is geschreven in de profeten:
En zij zullen allen door God geleerd zijn. Een
ieder, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij. Niet, dat
iemand den Vader gezien heeft; alleen die van God komt, die heeft den Vader gezien.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft eeuwig leven. Ik
ben het brood des levens. Uw vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten en
zij zijn gestorven; dit is het brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat wie
er van eet, niet sterve. Ik ben het levende brood, dat uit den hemel nedergedaald
is. Indien
iemand van dit brood eet, hij zal In eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven
zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld.
De Joden dan streden onderling en zeiden: Hoe kan deze ons zijn vlees te
eten geven? Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar,
Ik zeg u, tenzij gij het vlees van den Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt
hebt gij geen leven In uzelf. Wie
mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken
ten jongsten dage. Want mijn vlees is ware spijs en mijn bloed is ware drank.
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Gelijk
de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door den Vader, zo zal ook hij,
die Mij eet, leven door Mij. Dit is het brood, dat uit den hemel nedergedaald
is; niet gelijk de vaderen gegeten hebben en gestorven zijn; wie dit brood eet,
zal in eeuwigheid leven. Dit zeide Hij, lerende in de synagoge
te Kapérnaüm. Uit:
Bijbel in de nieuwe vertaling Het Nieuwe Testament
Johannes 6, de verzen 22 - 59 Amsterdam, het Nederlands Bijbelgenootschap,
1951 terug
naar vorige citaten | |