Kanzeon Bodhisattva
KANZEON ZEN CENTRUM DEN HAAG

Introductiecursus
zenmeditatie


Twee inwijdingsverhalen

Over de identiteit

Caroline Eliacheff / Nathalie Heinich

Ons hele onderzoek bevestigt de hypothese die ten grondslag ligt aan het project van dit boek: er bestaat wel degelijk een specifieke moeder-dochterrelatie en deze is niet te reduceren tot de moeder-kindrelatie in het algemeen. We moeten dus alleen nog begrijpen wat de reden hiervan is.

We kunnen ons hierbij nauwelijks op bestaande theorieën baseren. Hoogstens kunnen we er enkele onderdelen uit kiezen. Hoewel het om een zeer algemeen onderwerp gaat waar de personen in kwestie nauw bij betrokken zijn, is het wonderlijk weinig bestudeerd.

Er is een overvloed aan studies over het moederschap, de afstamming in eerste lijn, het vrouw-zijn of de vrouwelijke seksualiteit. Daartegenover staat — zoals we bij de platonische incest zagen — een bijna totale afwezigheid van ideeën, met name psychoanalytische, over de moeder-dochterrelatie.

Het ontbreken van studies op dit gebied — waarschijnlijk te wijten aan het androcentrisme — is niet het enige, er komt nog een tweede tekortkoming bij: het probleem van de identiteit, dat de psychoanalytische theorieën die we van Freud hebben geërfd proberen af te dekken met het probleem van de seksualiteit, wordt verdoezeld. Deze verplaatsing naar de seksualiteit — hoe ongelooflijk vernieuwend dit ook was in de tijd dat de psychoanalyse werd uitgevonden — is op zich niet los te zien van de neiging om de man als middelpunt te nemen, zoals de etnopsychiater Georges Devereux in zijn tijd heeft benadrukt: ‘De man hoeft de gevoelslading van zijn relatie met de moeder alleen maar opnieuw te modelleren door deze te seksualiseren [...].

De vrouw in wording moet daarentegen een kronkeliger weg volgen: ze moet zelf worden wat eerst het object van haar (eerste) liefde was. Ze moet haar zelfverwerkelijking voltooien door het subject van haar eerste relatie te worden. [...] Kortom, terwijl het volwassen en man worden van de jongen alleen een seksuele verandering inhoudt van zijn oorspronkelijke emotionele hechting aan de vrouw, zonder verandering van het soort object, vereist die van het meisje, lang voor de seksualisatie van haar hechting aan een ‘totaal object’, een identificatie met het eerste object waarop ze haar libido had gericht: haar moeder.’

Een derde tekortkoming heeft te maken met de bijna systematische projectie van de vraag naar de identiteit — wanneer deze gesteld dreigt te worden — op het vlak van de identificatie: voor de dochters, de identificatie met de moeder. De klassieke verklaring van de vrouwelijke homoseksualiteit herleidt deze tot nu toe bijna uitsluitend tot een probleem van fixatie op de moeder, hetgeen de vraagstelling, waar op dit ogenblik absoluut nog geen overtuigend antwoord op gegeven is, aanzienlijk beperkt.

Het proces van de identiteitsvorming loopt voor dochters natuurlijk via een identificatie met de moeder. Dat is zo’n cliché dat ons daarmee het zicht wordt belemmerd op het feit dat het niet voldoende is tot dezelfde sekse te behoren om van de identificatie een proces te maken dat vanzelf verloopt.

Maar door te focaliseren op de dimensie van de identificatie lopen we het risico de andere dimensie te verhullen, de symmetrische dimensie van het werken aan een identiteit, die bestaat uit het zich anders gaan voelen, waardoor de mogelijkheid ontstaat om zich niet als de ander op te bouwen maar als zichzelf.

Deze dimensie is juist bijzonder kritisch voor de dochter, die zich in tegenstelling tot de zoon moet onderscheiden van een persoon van dezelfde sekse. We hoeven ons dus slechts op de dimensie van het zich onderscheiden te richten om het hele identiteitsprobleem van de dochter te bevatten.

Zij moet haar gevoel van identiteit opbouwen door het imiteren van een wezen van wie ze zich tegelijkertijd moet onderscheiden door aan haar macht te ontsnappen zonder daarmee zich met de andere sekse te gaan identificeren, terwijl ze ook nog moet zorgen dat haar moeder van haar blijft houden...

De kwestie van het zich onderscheiden staat zelden centraal in de overwegingen van de psychoanalytici. In de Verenigde Staten construeert de kinderpsychiater Margaret Mahler rond deze notie de theorie van de ontwikkeling van het kind, die volgens haar eerst een symbiotische fase kent, en vervolgens een fase van differentiatie, die ze de fase van ‘separatie-individuatie’ noemt.

Onlangs is de psychoanalytica Jessica Benjamin nagegaan wanneer het probleem van de identiteit in de psychoanalyse voor het eerst aan de orde kwam, wat de weg opent naar volkomen nieuwe gedachten over ‘de wederzijdse herkenning, de noodzaak om te herkennen, en ook herkend te worden door de ander’ en de mogelijkheid biedt een onderscheid aan te brengen tussen ‘identificerende liefde’ en ‘oedipale liefde’.

Deze benadering voegt aan de freudiaanse theorie een extra dimensie toe, voorafgaand aan de oedipale fase in de ontwikkeling van het individu: de opbouw van de identiteit en van de herkenning, die beide een onderdeel vormen van het differentiatieproces.

Als we bovendien rekening houden met het onderscheid tussen identificatie en differentiatie, binnen deze dimensie van de identiteit, dan komen we terecht bij een meer specifiek vrouwelijk probleem. Want naast de strijd om herkenning, die niet voldoende heeft aan een mannelijke identificatie, ‘moeten vrouwen de paradoxale noodzaak onder ogen zien dat ze zich van hun moeder moeten afscheiden en zich met haar moeten identificeren’.

Om de specifieke problemen van de dochter ten opzichte van de moeder te willen zien en begrijpen is het niet voldoende een vrouw te zijn. We moeten er dan van afzien het vrouw-zijn te idealiseren. Anders offeren we het verlangen naar inzicht op aan de wens om een ideologie te verdedigen, hoe eerbaar die ook is op het politieke vlak. Dat betekent dat het feminisme, in tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, niet altijd vooropliep — dat is het minste wat er te zeggen valt — bij ontdekkingen betreffende het wezen van de vrouwelijke ervaring.

In het licht van wat we net gezegd hebben, kunnen we de waarde van de volgende uitspraak goed inschatten:‘Het kleine meisje bouwt haar persoon subjectief niet tegen haar moeder op, behalve dan in de onderdrukkende sprookjes van het patriarchaat, maar zoals en met haar moeder [...].

De dochter, van dezelfde sekse of soort als haar moeder, heeft van nature een gemakkelijker relationeel leven. Ze begint haar leven in een relatie onder gelijken, onder medeplichtigen.’ Als er gekozen moet worden tussen de ‘onderdrukkende sprookjes van het patriarchaat’ en ‘de verslindende sprookjes van het matriarchaat’, kan men zich afvragen wat het ergste is...

De miskenning van de identiteitsproblemen die dochters eigen zijn, ligt des te meer voor de hand omdat het gevoel zichzelf te zijn, dat niet losgezien kan worden van de inspanning van de differentiatie, ‘het prototype is van een bij uitstek persoonlijke en innerlijke ervaring’, zoals Margaret Mahler met nadruk stelt, ‘die moeilijk, zo niet onmogelijk, via observatie of in de psychoanalytische situatie van reconstructie bestudeerd kan worden.

Deze is makkelijker te onderzoeken via de mislukkingen ervan dan in de verschillende normale situaties.’ We moeten ons in Europa wenden tot lange tijd marginaal gebleven specialisten zoals Donald W. Winnicott in Engeland, of Aldo Naouri in Frankrijk, om een verhandeling te vinden over de gevaren van een totaal samenvloeien van de moeder met het kleine kind.

Over latere ontwikkelingsfasen, tot aan de puberteit, en zelfs de volwassenheid, kennen we alleen de Duitse psychoanalytica Alice Miller en de Franse Christiane Olivier en Françoise Couchard, die ons op de ernstige gevaren wijzen van psychopathologische afwijkingen die optreden wanneer een kind in een onvoldoende gedifferentieerde relatie met de moeder blijft steken — temeer wanneer het om een dochter gaat, voegen wij hieraan toe.

Hier vinden we de kwestie van de derde weer terug: alleen deze derde is in staat ‘de verwarring van identiteiten’ te voorkomen en bloot te leggen hoe ernstig pathologisch bepaalde, ogenschijnlijk futiele, zelfs als wenselijk voorgestelde praktijken zijn, zoals ‘het meedelen van gedachten, en zelfs van onderbewuste zaken [...], de wederzijdse behoefte elkaar alle ideeën of gevoelens toe te vertrouwen, kleren uit te wisselen’.

Welke vorm die derde figuur ook kan aannemen — en er bestaat geen enkele reden om deze toe te schrijven aan archaïsche voorstellingen van de autoritaire, superieure vader, tenzij we een functie verwarren met de toevallige belichaming ervan — deze blijft noodzakelijk, en in het bijzonder in onze tijd, waarin de waanideeën van de almacht van de moeder zich door de vooruitgang van de medische wetenschap kunnen realiseren.

De derde, zoals Pierre Legendre ons eraan herinnert, is datgene wat ‘de noodzaak van de differentiatie in werking kan zetten, dat wil zeggen de logica van het anderszijn, het spel van het gelijkzijn en het anderszijn’, want anders ‘zou de noodzaak tot differentiatie volledig spaaklopen, wat zeker zou leiden tot een heroriëntatie op het probleem van de waanzin’.

Identiteit, differentiatie, de plaats van de derde, ontwijken van incest en van probleemsituaties die voortvloeien uit het extreme gedrag van moeders, die te veel moeder of te veel vrouw zijn: ook al bestaan ‘goede moeders’ alleen in de verbeelding van een geïdealiseerde familiegemeenschap, er zijn toch moeder-dochterrelaties die hun specifieke moeilijkheden weten te overwinnen en bestand zijn tegen de tijd en tegen de veranderingen die onvermijdelijk in de relatie optreden.

Op één voorwaarde: deze relatie mag noch de vader, noch de dochter, noch de moeder buitensluiten, en moet dus echt ‘een relatie tussen drie personen’ zijn.


Uit:
Caroline Eliacheff / Nathalie Heinich
Moeders en dochters - een driehoeksrelatie
De Arbeiderspers, 2004
Blz. 329-333

Oorspronkelijke titel:
Mères-filles. Une relation à trois
Éditions Albin Michel SA, Parijs, 2002

Lees het sprookje van de mooie Wassilissa.

En ook het verhaal van IJzeren Hans.

Zie Bert Hellinger’s betoog over Liefde tussen partners.

Kijk op www.hellinger.com.

naar boven

 

 
home | wat is zazen? | citaat van de week | vorige citaten | adressen en links | meer links